Little Green – The Adventure Spirit – Hion Martell – The Lamplights – Stuart McNair – Andy Mason – David Maloney – Kevin Jones
Met Don’t Tell Me It’s Over staat er op Innocent Again (Paraply Records/Hemifran) van de Zweedse band Little Green een nummer waarvan de melodie wel heel erg aanleunt tegen Sweet Home Alabama. Is dat erg? Hmm, dat valt nogal mee omdat de Zweden hele aardige nummers schrijven. Van typische altcountry waar niets op aan te merken is, zoals de eerste track Time ‘Til Monday, tot countryrock die je zou situeren in de tweede helft van de jaren zeventig, toen het genre al wat mellow werd. De groep verwelkomt gastzangers Ted Russell Kamp, Kimmie Rhodes, Keith Miles en Lisa Pedersen.
De modieuze pakken van The Adventure Spirit blijven keurig in model tijdens het musiceren. Grand Standard (eigen beheer) bevat verzorgde countrypop met fraaie samenzang. De jonge Australiërs zijn niet vast te pinnen op een stijl, hun melodieuze melancholische liedjes kunnen ook lichtjes in een jazzy spoor geraken. Bijdragen van enkele blazers dragen bij aan het soulgevoel dat het viertal wel degelijk weet over te brengen op de twaalf liedjes.
Op het laatste nummer van Will Cure Any Disease (Viskningar och vral/Plugged) zet de Zweedse band Hion Martell de zaken zelf even in het juiste perspectief. Het is allemaal B.D.M. (Beer Drinking Music) zo stellen de vijf mannen. Daarmee doen ze zichzelf eigenlijk toch wel tekort. Want hun pubrock luistert heerlijk weg. Ook gewoon in de huiskamer. Er lijken lijntjes te lopen naar de hitlijsten van de jaren zeventig, want sommige nummers zijn hoekig en catchy als Status Quo en Slade. Of The Kinks. Eigenlijk gewoon een heerlijk plaatje.
Dat kan niet gezegd worden van The Lamplights (eigen beheer), het titelloze debuut van dit trio. Een vorm van funky folk is het volgens de Australiërs. Maar dan wel in die uiterst vervelende strandvariant. Komt waarschijnlijk door die stem van Ryan Gittoes. Diens constante stembuigingen zijn niet meer dan een vervelend maniertje. Hou toch eens op met dat modieuze gedoe. Eén Adam Duritz is meer dan genoeg.
Stuart McNair houdt ook wel van radiovriendelijk, maar concessies doet hij daarbij niet. Zijn positieve kijk op de wereld helpt hem daarbij. Climbing A Mountain (eigen beheer) is weer een heerlijk zorgeloos plaatje van de man uit Birmingham, Alabama. Zijn muziek gaat alle kanten op: country, bluegrass, zydeco en zelfs wat southern rock, het maakt McNair allemaal niets uit. Zijn nummers nodigen uit tot meehummen en het valt niet mee om stil te blijven zitten bij dit alles. Op Growing A Garden hield hij het met gitaar en mondharmonica 77 minuten de aandacht vast, deze keer heeft hij naast akoestische gitaar ook een elektrische onder handbereik. Plus piano, orgel, accordeon, mondharmonica, trompet, wasbord, triangel en allerlei percussie. En ook nog eens de hulp van allerlei musici. De veertien nummers klokken toch ook weer 57 minuten.
Aural Sun (Last Stop Records) van Andy Mason is juist weer tamelijk kort. De ep van de uit San Francisco afkomstige Mason is zijn derde werkstuk. De singer-songwriter schrijft vooral over gebeurtenissen in zijn stad. Het liefst over sociale bewegingen en politieke kwesties en nooit al te zwaar op de hand. Dat wil niet zeggen dat het allemaal pais en vree is in zijn folkliedjes, want zonder schaduwkanten is het leven immers nooit.
David Maloney is een singer-songwriter die na twintig jaar terugkeert met het album One Day More (Pelican Records). Eerder was hij actief in het duo Reilly & Maloney. Die Ginny Reilly leent haar stem hier ook op zes van de vijftien nummers. Goedmoedige liedjes brengt de aan de westkust van Amerika woonachtige Maloney. Zo is Carry Us Home (Sully) een ode aan de piloot die zijn vliegtuig veilig in (of eigenlijk op) de Hudson in New York liet landen nadat het toetstel kort na opstijgen in moeilijkheden was geraakt. Het heeft de sfeer van folk uit de jaren zestig, zelfs als Cellular Phone het onderwerp is.
John Jennings produceerde Raising The Ebenezer (Taxim/Bertus) van Kevin Jones. Bovendien zorgt hij op een uitgebreid arsenaal aan instrumenten voor het geluid van een volledige band. Dat is althans het geval op You Know I’m Here, het eerste nummer van het album. Op andere liedjes is sprake van een veel spaarzamer begeleiding. Mary Chapin Carpenter, de echtgenote van Jennings, zingt op twee nummers mee.
Reageren
»Nog geen reacties.
RSS feed for comments on this post. TrackBack URL
Plaats een reactie