Alex Chilton: wonderkind en total loss. Het wekt geen verbazing dat William Alexander Chilton de 60-jarige leeftijd niet gehaald heeft. Op 17 maart 2010 overlijdt hij namelijk aan een hartaanval in een ziekenhuis in New Orleans. Vierenveertig jaar daarvoor zingt de inwoner van Memphis, Tennessee ‘The Letter’ met rauwe stem naar de top van de hitlijsten over de hele wereld. Drie jaar later heeft hij zich uit de klauwen van producersduo Dan Penn en Spooner Oldham weten te wringen. Dan al een gekwetste en beschadigde ziel. Ruim een jaar later, in 1971, ontmoet Chilton Chris Bell en treedt toe tot diens Big Star. De band heeft genoeg talent om wereldberoemd te worden, maar gaat ondanks fantastische albums roemloos ten onder, het meest manifest op het van drank en drugs vergeven meesterwerk Big Star 3rd. Als deze laatste Big Star-plaat in 1978 eindelijk uitkomt, is Alex Chilton druk in de weer om af te kicken van de harddrugs en met wat een vage notie is van solocarrière. En met drinken. Chilton blijft ook na zijn Big Star-tijd samenwerken met muzikale maniak en producer James Luther Dickenson, maar neemt ook met anderen op, zoals de single ‘Bangkok’ en de EP The Singer Not The Song. Ondertussen kan de losgeslagen Chilton in Memphis nergens terecht om op te treden, want zodra hij een podium op stapt gaat de stroom eraf. Alex Chiltons leven is een chaos. Toch slaagt hij erin in het voorjaar van 1978 in de nachtelijke en goedkope uren van zowel Sam Phillips’ studio als de Ardent-studio’s nieuwe songs op te nemen. In drie nachten neemt Chilton met een voor zijn doen uitgebreide band, onder wie Jim Dickinson, Ross Johnson van The Panther Burns, drummer Richard Rosebrough, gitarist Lee Baker en singer-songwriter Sid Selvidge, ruwe versies op van elf nieuwe nummers – en ruwe versies zullen het blijven. Een ruzie met Sam Phillips weerhoudt Chilton ervan de opnamen te mixen en als dat uiteindelijk ten dele gelukt is, is er in Memphis geen platenmaatschappij die Chiltons eerste echte solo-album wil uitbrengen. Alex Chilton moet zijn heil zoeken bij een klein Brits label, van wie de eigenaar naar Memphis afreist en Chiltons nieuwe materiaal in de woonkamer van diens ouders beluistert. En dus verschijnt Like Flies On Sherbert in maart 1980 op het Britse Aura Records, met een knots van een spelfout in de titel en abusievelijk zonder de opgenomen Carter Family-cover. Chiltons leven is een chaos; en dat is Like Flies On Sherbert ook. Een waar foutenfestival, het prominentst in Chiltons te vroeg invallende zang in de door elkaar geschudde cover van KC & The Sunshine Bands ‘Boogie Shoes’ en de extreem valse start van ‘Girl After Girl’. Het lijkt Chilton genoegen te doen, want goed gemutst zingt en gromt Chilton zijn geleende en eigen teksten bij elkaar. Verwrongen covers van Roy Orbisons rockabillycompositie ‘I’ve had It’ en Ernest Tubbs country & western-tearjerker ‘Waltz Across Texas’, sluiten naadloos aan op Chiltons eigen visie op rockabilly, country en blues. Zo blaft Chilton in ‘My Rival’ met een pervers gevoel voor humor zijn opponent toe: My rival, I’m gonna stab him on arrival, shoot him dead with my rifle. De rafelige gitaren, hamerende piano’s en primitieve bongobeats geven wankele ondersteuning aan Chilton de seksist in het geile ‘Rock Hard’ en diens verlustiging aan onschuldige meisjes in katholieke uniformen in ‘Hey! Little Child’. In ‘Hook Or Crook’ laat de onverstaanbare Chilton zich op meesterlijke wijze overdonderen door krakkemikkige gitaren, terwijl hij in het afsluitende titelnummer met gierende falset en tegen beter weten in de strijd aangaat met een verkeerd geprogrammeerde synthesizer – en verliest. Verlies, zondiging en boete in combinatie met ladingen marihuana, sloten alcohol en extreme bitterheid hebben van Alex Chilton een klassiek rock-‘n-rollslachtoffer gemaakt, maar ook van Like Flies On Sherbert een waar getormenteerd meesterwerk.
Boogie Shoes / My Rival / Hey! Little Child / Hook Or Crook / I’ve Had It / Rock Hard / Girl After Girl / Waltz Across Texas / Alligator Man / Like Flies On Sherbert
22/03/2010 Permalink
“de klauwen van producersduo Dan Penn en Spooner Oldham”? Dat lijkt me toch echt wat overdreven.
In dit interview weerlegt Penn een en ander.
http://www.furious.com/perfect/pennoldham.html
Q: A couple of years ago I talked to Jim Dickinson and his opinion was that Alex had been “oppressively produced” during his time with The Box Tops. Any thoughts on that?
Dan: Yeah, well, we heard some of that. Basically, I resent that and don’t like it. He was never oppressed in any way at American Studios by me. The only thing Alex has got any kicks about is that I didn’t want to cut some of his stupid songs…
Q: Like “The Happy Song”?
Dan: Yeah, right [laughs] and I told him as much, it was for his own good. Y’know, later on, he wrote some better stupid songs with Big Star and they were pretty good. Y’know, everybody thought I crammed ‘me’ down his throat. Not so. I didn’t coach him to sing like me. I might have said “Hey, just a tad more punch” or “a little more rough maybe?” and I did say “Say aeroplane, don’t say airplane” but that’s it. Everything else was pure Alex…
Well, I did the demo of “Cry Like A Baby” ‘cause we’d wrote it that morning. “The Letter” was Wayne Carson. If we wrote it, I always sung the demo but it was never said “Alex, you gotta sing it like that.” I mean, Alex was into R&B at the time, he wasn’t stupid. He was a damn good little singer. He got told in the easiest manner, he took instruction very well, but I don’t know if he got screwed in dealing with Chips or not. All my records with Alex, I’m proud of the way I acted, I’m proud of the way he acted and I don’t know what all these bitchin’s are about. Jim Dickinson wasn’ t there and he’s guessing – he’s a nice fella but he can get very negative. I’m tired of that Alex Chilton sob story.
04/11/2010 Permalink
Prachtige verzorgende site.