Na de dood van zijn vader zocht Matthew O’Neill naar troost en wijsheid door jaren als een nomade te leven in de wouden van Amerika. Weg van alles en iedereen. Tevens vertoefde hij langdurig in indianenreservaten. De in Canada geboren O’Neill groeide op in het Amerikaanse Pennsylvania, totdat hij zijn vader verloor. Dertien was hij toen. Campfire Cook (Lone Pine Records) kwam tot stand in een blokhut in Wrightwood, Californië. Daar ontstond op het titelnummer de sfeer van Neil Young circa Harvest. Don’t Speak is van een andere orde. De zang klinkt een beetje gepijnigd, terwijl het ritme met een stuwende bas een grotestadsgeluid oplevert dat je niet zou verwachten van iemand die vaak zwerft door afgelegen plekken. Het nummer klinkt nog het meest als Talking Heads. Op Bluejay Cedar buigt O’Neill zijn stem naar de verleidelijke Bryan Ferry, maar het liedje met ietwat sinistere toon is vooral een oproep om af te zien van een ontmoeting met een bepaalde vrouw. Santa Cruz zou van Steve Wynn kunnen zijn. Na Down On The Beaches draaien we de plaat om (ja, soms zijn we bij altcountry.nl heel modern en recenseren we vinyl) om op kant 2 verder te gaan met Mastodon. O’Neill huilt als een wolf op dit lange nummer. De geknepen zang klinkt opnieuw wat gepijnigd en doet hier denken aan Kim Salmon. Trapped begint als Calexico, terwijl de vierkante groove van Moccasin Toe aandoet als artrock. En ook wel wat als Johnny Dowd trouwens. Luister maar naar die kale gitaar. Na een abrupt einde zijn we dan bij Nobody Knows. Akoestische gitaar, mondharmonica, banjo. Dit slotnummer valt te situeren ergens tussen Neil Young en Skip Spence. Interessante plaat.
Reageren
»Nog geen reacties.
RSS feed for comments on this post.
Plaats een reactie