Onbekend maakt niet onbemind, zo zou ik het spreekwoord willen parafraseren als het gaat om singer-songwriters wier scheppingen de tand des tijds wel hebben doorstaan, maar hun persoon eigenlijk nauwelijks. Hoe bekend – of onbekend – is Steve Young eigenlijk? Onbekend, nogal.
Geboren in Newnan, Georgia leidde Young op sleeptouw met zijn ouders, op zoek naar werk, een zwervend bestaan. Zo reisde hij, arm en armoedig, in zijn jeugd door de Zuidelijke Staten en Texas. Het lijken zijn vormende jaren, de jaren waarin hij een sociaal geweten ontwikkelt. Begin jaren zestig trekt Young naar New York en weet zich een marginaal plekje te verwerven in de folkscene van Greenwich Village en besluit in 1964 dat het klimaat in Los Angeles in vele opzichten beter is. Steve Young sluit zich dan aan bij The Gas Company, waarin ook Stephen Stills en Van Dyke Parks, werkt overdag als postbode en formeert vervolgens zelf een folkrockgroep: Stone Country. Dat levert in 1968 een lp op, Stone Country, en dat leidt op zijn beurt – via producer Tommy Li Puma – weer tot een solo-contract bij het grote A&M Records. Jawel. En dat opent deuren. Niet alleen naar een groter publiek – dat overigens bij niet veel meer dan een poging blijft – maar ook naar beroemdere muzikale collega’s, die hun spontane medewerking verlenen aan Steve Youngs debuutalbum.
In de A&M-studio in Hollywood, Los Angeles zijn op dat moment ook Gene Clark en Gram Parsons aan het opnemen: Clark samen met Doug Dillard The Fantastic Expedition of Dillard & Clark; Parsons The Gilded Palace of Sin met The Flying Burrito Brothers. En Steve Young neemt daar zijn Rock Salt & Nails op. Hij krijgt daarbij zowel spirituele als muzikale hulp van Gene Clark (mondharmonica) en van Gram Parsons (orgel). Het zijn mooie credentials voor een debuutalbum, aangevuld met illustere Wrecking Crew-leden als James Burton (dobro, gitaar) en Hal Blaine (drums) en zijn Stone Country-kompaan Don Beck (gitaar). Steve Young heeft het goed voor elkaar, en dat is te horen op Rock Salt & Nails; een klassieker.
Steve Young put zijn inspiratie uit het lot van de onderdrukten; de arme Amerikaan, de arbeider, de Indiaan. Zo covert Young de socialistische arbeiderssong ‘Rock Salt & Nails’, geschreven door Utah Phillips en in 1961 voor het eerst op de plaat gezet door Rosalie Sorrels. Hij neemt ‘That’s How Strong My Love Is’ op, een gospelsong gecomponeerd door Roosevelt Jamison en tot een hit gemaakt door O.V. Wright in 1964. En ‘Coyote’ – eigenlijk getiteld ‘Coyote, My Little Brother’, een compositie van Peter La Farge die is opgenomen op diens Sings the Indians uit 1963 en een eerbetoon is aan het treurige lot van de Indianen. Maar Steve Young is natuurlijk ook beïnvloed door de country & western uit Nashville. Hij neemt ‘My Sweet Love Ain’t Around’ op, de derde single van Hank Williams in 1948; ‘Gonna Find Me A Bluebird’, de jodelende hit van country- en rockabillyzanger Marvin Rainwater uit 1957; ‘I’m One Woman Man’, een singlehit van countryster Johnny Horton uit 1962; en ook Kenny Austins treurige ‘Kenny’s Song’. Young vergeet ook de traditional niet: ‘Hoboin’’, de zwerftochten bezingend van de arme, illegale treinreiziger. Young zou echter geen klassiek singer-songwriter zijn als hij niet ook zijn eigen zielenroerselen zou bezingen. Dat doet hij in de folkblues ‘Holler in the Swamp’ en vooral in het lied, aangezet met dramatische strijkers, waarin hij voor immer voortleeft: ‘Seven Bridges Road’.
There are stars in the southern sky
Southward as you go
There is moonlight and moss in the trees
Down the seven bridges road
Now I have loved you like a baby
Like some lonesome child
I have loved you in a tame way
And I have loved you wild
Sometimes there’s a part of me
Has to turn from here and go
Running like a child from these wild stars
Down the seven bridges road
Now there are stars in the southern sky
And if ever you decide you should go
There is a taste of thyme sweetened honey
Down the seven bridges road
Steve Youngs debuut-lp doet weinig, maar zijn ster gaat langzaam, heel langzaam rijzen als Joan Baez in 1970 ‘Seven Bridges Road’ opneemt; Rita Coolidge in 1971; en Steve het zelf ook nog eens dunnetjes overdoet op zijn tweede lp, Seven Bridges Road uit 1971. De song wordt echter onsterfelijk gemaakt door The Eagles, die in 1980 een a capella versie van ‘Seven Bridges Road’ op hun live-album opnemen.
Steve Young blijft met een zekere regelmaat albums produceren, die echter een zeer bescheiden impact hebben. Iets bekender wordt hij als schrijver van hits voor Hank Williams Jr. en voor Waylon Jennings, die hem het graf in prijst: ‘If the dude gets any better, I’ll kill him.’ Onder vrienden, fans en collega’s staat Young dan bekend als de Renegade Picker – wat fraai in beeld gebracht wordt in de muziekdocumentaire Heartworn Highways van James Szalapski uit 1981. Naast onder meer Townes Van Zandt en Guy Clark is Steve Young te zien in een schitterende uitvoering van ‘Alabama Highway’.
Het grote succes is hem niet ten deel gevallen, misschien wel veroorzaakt door een te grote bescheidenheid, maar anderszins zuchtte Steve Young ook een mensenleven lang onder de alcohol. Op 16 maart 2016 overlijdt hij op 73-jarige leeftijd na een ernstige val op zijn hoofd. Steve Young zelf was het niet, maar zijn ‘Seven Bridges Road’ – altijd al bekender dan zijn maker – is het wel: onsterfelijk.
‘That’s How Strong My Love Is’ | ‘Rock Salt & Nails’ | ‘I’m A One Woman Man’ | ’Coyote’ | ‘Gonna Find Me A Bluebird’ | ‘Love in My Time’ | ‘Seven Bridges Road’ | ‘Holler in the Swamp’ | ‘Hoboin’’ | ‘My Sweet Love Ain’t Around’
Reageren
»Nog geen reacties.
RSS feed for comments on this post.
Plaats een reactie