Velen, velen hebben de songs van Fred Neil gecoverd. Sommigen zijn er zelfs beroemd mee geworden en worden geassocieerd met die ene, geleende song, met als hinderlijk effect dat de schepper van het lied in kwestie nogal genegeerd is gebleven. Het is de tragiek van Fred Neil, die zijn compositie ‘Everybody’s Talkin’’ toegeëigend zag worden door Harry Nilsson en zijn ‘The Dolphins’ door Tim Buckley. Andere Neil-songs als ‘I’ve Got A Secret’, ‘That’s The Bag I’m In’ en ‘Ba-De-Da’ zijn respectievelijk opgenomen door uiteenlopende zangers als Pat Boone, Gram Parsons en Evan Dando. Al deze nummers zijn terug te vinden op Fred Neils eerste LA-album: Fred Neil uit 1967. Fred Neil is dan al een tijdje muzikaal onderweg want de in 1937 in Treasure Island, Florida geboren Neil duikt al halverwege de jaren vijftig op in de rock-‘n-rollscene van Memphis, Tennessee en 1960 in de folkscene van het New Yorkse Greenwich Village. Hij probeert in de Brill Building zijn liedjes te slijten en hangt ’s avonds rond in de koffiehuizen van Bleecker Street en MacDougal Street met folkzangers als Dino Valente, Karen Dalton en een jonge Bob Dylan. De optredens die Neil doet met folkie Vince Martin zijn magisch en overweldigend, maar Fred Neil – eigengereid, onbetrouwbaar en verslaafd aan heroïne – heeft een bloedhekel aan optreden. Aldus brengt hij met Martin het grootste gedeelte van het jaar door in de kunstenaarskolonie van Coconut Grove, Florida. Onder contract bij Elektra komt in 1965 Neils debuutalbum Bleeker And MacDougal uit, geproduceerd door Paul Rothchild, die Fred Neil een ‘brilliant songwriter and a total scumbag’ noemt. Het interesseert Neil niets; net zo min als zijn muzikale carrière: zijn eerste en allerlaatste interview geeft hij in 1966. Dan vertrekt hij voorgoed naar Florida, keert slechts sporadisch terug naar de clubs en koffiebars van New York en leidt verder een zorgeloos leven, dat bestaat uit rondhangen, drugs scoren en zijn tijd doorbrengen met Flipper, de dolfijn uit de gelijknamige tv-serie.
Om zijn huis te kunnen financieren tekent Neil door bemiddeling van zijn manager Herb Cohen een contract met Capitol, wat hem ertoe dwingt in Los Angeles een plaat op te nemen. Eind 1966 slaat Fred Neil zijn bivak op in het Tropicana Motel in West Hollywood en neemt in de Capitol Studios met huisproducer Nik Venet op relaxte, naar desinteresse neigende wijze negen singer-songwritersliedjes op en een instrumentale raga: ‘Cynicrustpetefredjohn Raga’. Neil wordt begeleid door Jimmy Bond (staande bas), Billy Mundi (drums), Canned Heats Al Wilson (mondharmonica), Cyrus Faryar (bouzouki, ritmegitaar), Pete Childs (elektrische en akoestische gitaar) en John Forsha (elektrische en akoestische gitaar), een royale bezetting – maar het zijn de golvende klanken van Neils tremolo-gitaar die opener ‘The Dolphins’ zijn broeierige spanning verlenen. Die stemmige weemoed zet zich voort in Fred Neils diep resonerende bariton die, opgenomen in een bad van reverb, de stroperige folkblues ‘That’s The Bag I’m In’ en het fraai lethargische ‘Faretheewell (Fred’s Tune)’ luister bijzet. Ook in de kern simpele, zorgeloze liedjes als ‘Ba-De-Da’ en ‘Everybody’s Talkin” krijgen een meerwaarde door Neils superieur lijzige voordracht en de subtiele, sublieme begeleiding van zachte elektrische en akoestisch gitaren. Fred Neil, uitgebracht begin ’67, laat de maker horen op de toppen van zijn kunnen en is met zijn onwaarschijnlijke verzameling min of meer klassieke songs een artistieke triomf. Maar geen commerciële; Neil weigert op tournee te gaan, neemt nog een plaat op in LA (Sessions), vervult zijn contractuele verplichtingen (The Other Side Of This Life) en verdwijnt dan volledig van het toneel. Zijn ‘Everybody’s Talkin” wordt de themasong van de speelfilm Midnight Cowboy, Oscarwinnaar in 1969, en een wereldhit voor Nilsson. Fred Neil leeft dan als een kluizenaar in Florida: ‘He likes to swim and sail and talk to dolphins’, aldus de liner notes van Fred Neil. Op 8 juli 2001 wordt zijn dode lichaam aangetroffen in zijn huis in Summerland Keys, Florida.
The Dolphins / I’ve Got A Secret (Didn’t We Shake Sugaree / That’s The Bag In / Ba-De-Da / Faretheewell (Fred’s Tune) / Everybody’s Talkin’ / Everything Happens / Sweet Cocaine / Green Rocky Road / Cynicrustpetefredjohn Raga
02/01/2010 Permalink
‘I’ve Got A Secret’ is eigenlijk geen eigen nummer van Fred Neil, maar zijn arrangement van ‘Shake Sugaree’, een song van Elizabeth Cotten.
Mag ik even een woordje uitleg geven over haar boeiende levnsloop? Haar verhaal is namelijk zeer de moeite waard.
Ze werd geboren als Elizabeth Nevills in 1895, in Chapel Hill, North Carolina.
Toen ze een jaar of acht was begon ze stiekem te spelen op de banjo van haar broer. Het fascineerde haar zo fel dat ze spaarde om een eigen instrument te kunnen kopen. Dat werd een gitaar, die ze Stella doopte.
Omdat niemand haar ooit iets had uitgelegd zocht ze maar zelf een manier om te spelen. Als linkshandige hield ze de gitaar ondersteboven en speelde de bassnaren met haar vingers en de melodie met haar duim.
Ze is pas 11 wanneer ze ‘Freight Train’ schrijft. Een muzikale carrière zat er echter niet in voor een zwart meisje in die tijd. Ze moest gaan werken als hulpje in het huishouden, net als haar moeder. Ze trouwde in 1910 met Frank Cotton en kreeg een dochter, Lille. Wanneer haar man een job krijgt als chauffeur verhuizen ze naar New York. Zodra haar dochter getrouwd is smijt ze haar man buiten.
Omstreeks 1947 is Elizabeth aan het werk in een grootwarenhuis wanneer daar een klein blank meisje huilend rondloopt. Ze ontfermt zich over het meisje en brengt haar terug naar huis. De familie Seeger is opgelucht en blij dat Peggy terecht is en even later kan de vrouw daar aan de slag als kindermeisje en hulp in het huishouden.
Bij zo een muzikale familie slingert er altijd wel een instrument rond. Libba kan het niet laten om eens te proberen of ze, na zoveel jaren, nog kan spelen. Haar talent wordt opgemerkt en in de winter van 1957/58 komt Mike Seeger een zestal keer opnamen maken in de slaapkamer van haar huis. In 1958 brengt Folkways met Negro Folk Songs and Tunes haar debuutplaat uit. Ze is dan al 63. Op die plaat brengt ze haar eigen composities zoals ‘Freight Train’ en ‘Oh Babe It Ain’t No Lie’ met begeleiding van banjo en haar unieke gitaarspel.
In januari 1960 treedt ze voor het eerst op, met Mike Seeger. Daarna volgen nog verschillende folkfestivals, waaronder ook dat van Newport, maar het is pas in de jaren zeventig, nadat ze op pensioen is gegaan, dat ze op tournee kan gaan.
Ze heeft ondertussen nog een plaat uitgebracht: Shake Sugaree (1965), waarop haar liedjes worden gezongen door haar kleinkinderen. Zo wordt het titelnummer gebracht door de 12 jarige Brenda Evans.
‘Shake Sugaree’ wordt gecoverd door Fred Neil, die het in januari 1967 op zijn titelloze tweede (en laatste) plaat zet.
In 1978 kon Elzabeth Cotten een eigen huis kopen in Syracuse, New York, waar ze met haar dochter en kleinkinderen ging wonen.
Een jaar later maakte ze een laatste studioplaat: When I’m Gone. Ze kreeg vesrchillende onderscheidingen, waaronder een Grammy voor Elizabeth Cotten Live!, uitgebracht in 1984.
Vijf jaar later werd ze verkozen tot één van de 75 belangrijkste Afrco-Amerikaanse vrouwen. Ze overleed op 29 juni 1987. Ze was 92 geworden.
Bob Dylan bracht ‘Shake Sugaree’ een aantal keren live in het midden van de jaren negentig. Mink Deville zet een live versie op zijn In Berlin cd en Devendra Banhart heeft het nummer opgepikt.
03/01/2010 Permalink
Mark Lanegan’s cover van Neil’s Badi-Da op I’ll Take Care Of You uit 1999 is tevens van grote schoonheid. Sowieso een coveralbum om te zoenen.